Station Tilburg is onderdeel van . Op basis van de afspraken tussen NS en ProRail is op dit station een cultuurhistorische van toepassing. Lees onderstaand de algemene omschrijving van het station uit de publikatie van 2008.
De bepalende factor voor het ontwerp van het stationsgebouw van Tilburg vormde de beperkte ruimte die tussen de spoorlijn en de parallelweg beschikbaar was voor het onderbrengen van alle voorzieningen en infrastructuur van een modern station. Ir. Koenraad van der Gaast vond een oplossing door het stationsgebouw zo ver mogelijk tegen en deels onder de te schuiven. Het gebouwde volume is tot een minimum teruggebracht en uiteengelegd in een cluster van min of meer losstaande gebouwen. Zo ontstond er nog net ruimte voor een voorrijstrook. Deze volumebeperkende oplossing bracht wel weer met zich mee dat het stationsgebouw geheel dreigde weg te smelten in zijn omgeving, terwijl de gemeente Tilburg juist een toonaangevende architectuur wenste. Van der Gaast loste dit probleem op door te investeren in een allesoverkoepelend en spectaculair vormgegeven dak. Met name door deze spectaculaire dakconstructie is station Tilburg een hoogtepunt in het oeuvre van Van der Gaast, in de stationsarchitectuur en in de naoorlogse Nederlandse architectuur in het algemeen.
Het zwevende, in silhouet zigzaggende dak overwelft de perrons, het stationsgebouw en het voorplein in één genereus gebaar. Tussen de losse bouwvolumes door zijn de treinen van veraf al te zien. Dit stationsgebouw vormt daarmee het meest rigoureus doorgevoerde ontwerp van het ‘alles-onder-één-kap’- of ‘paraplu’- concept dat Van der Gaast al eerder toepaste in de stations van onder andere Schiedam (onherkenbaar verminkt), Almelo en Amsterdam Sloterdijk (gesloopt), en dat een voorganger had in het grensstation Venlo (1958). In Tilburg wordt het dak werkelijk één langgerekte paraplu die alle elementen overkoepelt. Het dak is opgebouwd uit twee rijen van zes hypparschalen (dubbelgekromde gewelfvormen) die één groot ondulerend vlak vormen. De dubbelgewelfde schaaldaken zijn geconstrueerd uit witgeschilderd ruimtevakwerk van stalen balkjes afgedekt met donker ge - beitst hout, waardoor een opvallend contrast ontstaat. De schalen steunen in het midden (op het eerste perron) op stevige betonnen kolommen en aan de randen wordt het dak afgetuid aan slanke stalen pylonen. Deze pylonen prikken door de brede glasstroken heen die de schaaldaken onderling verbinden en voor daglicht zorgen op de perrons.
De min of meer losstaande bouwvolumes waarin zich de ontvangstruimtes en andere stationsfuncties bevinden, zijn transparant uitgevoerd in staal en glas. De lange, smalle aaneenschakeling van volumes is opgetrokken binnen een frame van h-balken die diep donkerblauw zijn geschilderd. De balken omvatten glazen dozen, zodat een luchtige en transparante bebouwing is ontstaan waarin verschillende doorzichten gegeven worden naar het spoor en van het perron naar de stad.
Centraal in deze bebouwing ligt een entreehal van twee verdiepingen hoog. De glazen gevel van het entreegebouw wordt door een loze wand van blauwgeverfd latwerk doorgezet. De hal is van alle kanten goed zichtbaar en wordt aan drie zijden door dubbele deuren ontsloten. Aan weerszijden van de deuren zijn kleurrijke glasmozaïeken van de hand van Piet Buys (1927) aangebracht. De mozaïeken lopen van binnen naar buiten door en verbeelden het komen en gaan van gehaaste reizigers. Boven de loketten geeft een raam over de gehele lengte uitzicht op het eerste perron en het schalendak erboven, en andersom vanaf het perron op de hal en de daarachter gelegen stad.