Verstandig verdichten
Interview met Francesco Veenstra (Rijksbouwmeester) en Marianne Loof (Spoorbouwmeester)Het belang om verdichting weloverwogen aan te pakken, is groot, zegt Marianne Loof. ‘Ik zie stations als de kraamkamer voor de toekomst als het gaat om de inrichting van ons land. Wonen, gekoppeld aan infrastructuur, klimaatadaptatie, CO2-neutraal bouwen: alle grote ruimtelijke opgaven komen hier samen.’ Die ‘puzzel’ hoeft niet morgen opgelost te zijn, maar feit is wel dat er al plannen op de tekentafel liggen. Dat partijen nu hun toekomstvisies en de bouwpraktijk bij elkaar gaan brengen, noemen Veenstra en Loof ‘een verantwoordelijkheid van iedereen, van overheid tot en ontwerpers’.
Het principe van verdichten, dat voortbouwt op het compacte stadbeleid uit de jaren 90, vinden de bouwmeesters in de basis . Door woningen en kantoren in de buurt van stations te bouwen, blijft het buitengebied gespaard en wordt het gebruik van openbaar vervoer gestimuleerd. Maar er is inmiddels het nodige veranderd. Nederland heeft in 2016 het Parijsakkoord ondertekend (doel: 55% minder CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990, klimaatneutraal in 2050). Door klimaatverandering krijgen we vaker te maken met hittestress en wateroverlast. En dan is er nog de woningnood. Loof: ‘Het roept de vraag op of de verdichtingsstrategie nog werkt zoals bedacht. Past alles wat we willen aan woningen, kantoren en groenvoorzieningen op de postzegel grond rond het station?’
Functies stapelen
Veenstra: ‘Op dit moment verwerken de zes drukste stations van Nederland – Utrecht, Rotterdam, Amsterdam, Schiphol, Leiden en Den Haag Centraal – zo’n 70% van de 1,1 miljoen reizigers die op een gemiddelde werkdag de trein nemen. Precies rond die stations is door verdichting de druk op de openbare ruimte toegenomen, en daarmee de druk op de kwaliteit van de leefomgeving. Met als risico dat die erop achteruitgaat doordat er minder plek voor groen is en om er goed en prettig te kunnen verblijven.’ Loof: ‘Het stapelen van functies tot hoog in de lucht en diep onder de grond is het gevolg van een grote programmatische stapeling op het directe stationsgebied. Dat maakt bouwen zeer complex en kostbaar, en het vergt veel CO2-intensief bouwmateriaal zoals beton en staal. De vraag is bovendien of het de betaalbare woningen oplevert die we nodig hebben. Ondertussen moeten we ook zorgen dat er 'speelruimte’ overblijft om het station en het spoor in de toekomst aan te kunnen passen.’
De huidige aanpak is op termijn niet . In hun brief aan de ministeries vragen ze om hun aanbevelingen te laten landen in het landelijke beleid voor mobiliteit en ruimtelijke ordening, en in de planontwikkeling voor stationsgebieden.
Gedeelde visie
Het idee voor de brief ontstond tijdens het overleg dat Bureau Spoorbouwmeester elk kwartaal heeft met het College van Rijksadviseurs, over de opgaven rondom het spoor. Veenstra kijkt vanuit zijn overkoepelende visie op ruimtelijk beleid, waarbij het duurzame toekomstbeeld voor Nederland in de 22e eeuw, het vertrekpunt vormt. Loof is vanuit Bureau Spoorbouwmeester bezig met concrete bouwprojecten en haalbaarheidsstudies voor stationsgebieden in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport. Aan de hand van deze MIRT-studies wordt gekeken waar investeren rond stations zinvol is, ook in combinatie met woningbouw.
Veenstra ziet dat die combinatie soms wringt. ‘Op Den Haag Centraal, waar ik regelmatig kom om een van de rijkskantoren te bezoeken, zijn de afgelopen tien jaar veel kantoor -en woontorens bijgebouwd. Daarbij wordt de begane grond grotendeels ingenomen door ondersteunende functies zoals fietsenstallingen, installatieruimtes en laad- en losruimtes. Dat resulteert in ontoegankelijke gevels en weinig aantrekkelijke buitenruimtes. De straten zijn niet ontworpen om prettig te verblijven, maar vormen het residu van almaar meer bouwen.’
Grotere straal, openbare ruimte centraal
De bouwmeesters constateren dat voor een toekomstbestendige gebiedsontwikkeling het nodig is om de druk op stationsomgevingen te verlichten. Volgens Loof zijn daarbij twee zaken ‘essentieel’. Allereerst: verdicht in een grotere straal rond het station dan het studiegebied waarnaar nu wordt gekeken. Veenstra: ‘Het idee is gegroeid dat je pal naast het station moet zitten om een goede werkplek of woning te hebben. Terwijl je je kunt voorstellen dat je binnen een straal van 1 of 4 kilometer met de fiets, tram of te voet nog steeds prima het station als verbinding kunt gebruiken.’ Het tweede advies: Stel de kwaliteit van de publieke ruimte centraal. ‘Die wordt nu vooral gezien als verkeersruimte’, legt Veenstra uit. ‘Maar als je daar woningen gaat maken, moeten die straten en pleinen ook verblijfskwaliteit krijgen.’ Loof: ‘Stations als Rotterdam Centraal, Zwolle en Groningen Europapark laten al zien dat er fijne stadspleinen en aantrekkelijke groene openbare ruimten mogelijk zijn bij het station, die bijdragen aan de publieke betekenis van de stations en aan klimaatadaptatie. Die verblijfskwaliteit is een voorbeeld voor de nieuwe gebiedsontwikkelingen.’
‘Spierbalplannen’
Verdichten met beleid dus, waarbij lessen getrokken worden uit eerdere projecten.
‘Verdichting met hoogbouw is een relatief nieuwe ruimtelijke strategie’, zegt Loof, ‘die we nog onvoldoende in de vingers hebben.’ Ze memoreert aan de grootse plannen die in 1995 werden gemaakt voor de ‘dokontwikkeling’ aan de Amsterdamse Zuidas. De bedoeling was om de A10 en station Amsterdam Zuid ondergronds te plaatsen en daar bovenop vastgoed te realiseren. Dat is uiteindelijk niet gelukt; het was te ingewikkeld en te duur. De Spoorbouwmeester kijkt daarom kritisch naar nieuwe ‘spierbalplannen’ voor stationsgebieden. Met een bescheiden verhaal kom je niet in aanmerking voor een MIRT-studie en de bijbehorende investering, lijkt de gedachte.’ Loof vraagt zich af hoe realistisch deze plannen zijn en zegt dat het hoe dan ook financieel niet mogelijk is om ze allemaal waar te maken. ‘We moeten de beschikbare middelen slim verdelen over heel veel OV-knooppunten met torenhoge ambities, om die duurzame mobiliteit te realiseren.’
Veenstra: ‘Om zoveel mogelijk mensen in de trein te krijgen, is enkel verdichten niet genoeg; het gaat om het creëren van aangename stationsgebieden, die ook goed blijven voor de mensen die niet in de omliggende torens wonen en werken.’ Dit betekent dat je ruimte vrij moet laten voor publiek gebruik, nu en voor mogelijke toekomstige gebruikswensen.
Ademruimte
Loof en Veenstra wijzen ook op de stationsomgevingen waar verdichten nu al goed werkt. Veenstra: ‘Rotterdam Centraal is een groot en druk station, dat een samenhangend plan kent, en ademruimte heeft. Dat ervaar je in de stationshal en op het stationsplein, en het biedt straks ruimte voor de noodzakelijke klimaatadaptie.’
Loof: ‘Bij station Amsterdam Amstel komen veel verschillende functies samen, maar op een natuurlijke afstand van het station waardoor wonen en vervoer niet verstrengeld raken.
Rotterdam Alexander is een stationsgebied waarvoor recent verdichtingsplannen zijn gemaakt, die goed haalbaar zijn. Het station is recent gerenoveerd, er zijn al winkelvoorzieningen en in de omringende wijk kun je tussen de bestaande bebouwing eenvoudig woningen bijbouwen.’ De Spoorzone in Tilburg vindt Loof ook interessant. ‘Daar wordt volop gebouwd, maar het gebied is niet helemaal voorgeprogrammeerd, waardoor er ruimte blijft voor nieuwe ontwikkelingen, aansluitend bij veranderende inzichten en behoeften. Er zijn plekken voor reuring en rust, van een Spoorpark tot culturele voorzieningen en woningbouw.’
Maak ‘zachte’ waarden hard
Loof en Veenstra zijn blij dat de rijksoverheid de afgelopen jaren de regie over de ruimtelijke ordening weer heeft beetgepakt. Zo werd in 2022 het programma’s Mooi Nederland gepresenteerd, gericht op het integraal aanpakken van woningbouw, klimaat, landschap en de energietransitie. Veenstra ziet in het rapport wel een aantal ‘lacunes’. ‘Je kan opschrijven dat er ruimte voor moet zijn, en voor interactie en levendigheid op straat. Maar in de praktijk bepalen normeringen de inrichting van stationsgebieden. Het aantal reizigers is maatgevend voor de hoeveelheid uitgangen, fietsparkeerplaatsen en vierkante meters voetpad.’ Ook in het woningbouwdebat wordt vooral gesproken over aantallen bij te bouwen woningen. Veenstra: ‘Wij pleiten ervoor om het om te draaien en de ruimtelijke opgave voor stationsgebieden te formuleren vanuit de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij moeten we per locatie kijken wat er aan verdichting mogelijk is.’ Loof: ‘Inclusiviteit, leefbaarheid, duurzaamheid: die ‘zachte’ waarden zijn even belangrijk voor het succes van deze strategische plekken en verdienen het om hard te worden gemaakt in de planvorming en plantoetsen.’
Meten is weten
Loof en Veenstra zien klimaatadaptatie, energietransitie en verduurzaming als de grote opgaven van deze tijd. Toch komen in veel plannen de duurzaamheidsdoelstellingen nog niet in de buurt van wat volgens de internationale afspraken nodig is. Loof: ‘Daarbij moet je bedenken dat veel stationsplannen pas na 2030 worden gerealiseerd. Het doel voor dat jaar moet dus het uitgangspunt zijn voor de CO2-voetafdruk en klimaatadaptie.’
Onder het motto ‘meten is weten’ heeft Bureau Spoorbouwmeester recent een klimaatadaptiestudie gedaan. Gekeken is hoeveel bomen er geplant moeten worden om verkoeling te brengen bij een opwarming van 40 tot 45°C en welke ruimte voor wateropvang nodig is bij de stijgende hoeveelheid neerslag. Daarnaast is er een CO2-studie voor stations gestart, waarbij wordt gekeken hoeveel CO2 nu bij bouwprojecten geproduceerd wordt, en hoe dat getal omlaag kan. Loof: ‘We willen dat inzichtelijk maken, enerzijds voor bewustwording, anderzijds om concrete acties in gang te zetten.’